Rubella (rode hond)
Infectie met het rubellavirus tijdens de zwangerschap vormt voor het ongeboren kind een risico, vooral in de eerste helft van de zwangerschap. Infectie leidt in 20% van de gevallen tot een miskraam. Bij het kind kan een rubella-infectie aangeboren afwijkingen veroorzaken, te weten: hartafwijkingen, oogafwijkingen, slechthorendheid, groeiachterstand, aandoeningen van het centraal zenuwstelstel en botafwijkingen (LCI, 2015e).
Er wordt geadviseerd om te testen op de aanwezigheid van rubella-antistoffen wanneer er sprake is van twijfel ten aanzien van de vaccinatiestatus van de vrouw met kinderwens (NHG, 2011). Dit geldt met name voor vrouwen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg of (beroepsmatig) in contact komen met kleine kinderen, allochtone vrouwen en vrouwen die om principiële redenen niet zijn gevaccineerd als kind. Vrouwen zonder rubella-antistoffen kunnen preconceptioneel gevaccineerd worden voor rubella. Omdat het rubellavaccin niet los verkrijgbaar is, wordt daartoe gebruik gemaakt van het bofmazelen-rubellavaccin. Dit betreft een levend vaccin en wordt daarom bij voorkeur niet gegeven net voor of tijdens de zwangerschap (NHG, 2011). Een zwangerschap dient daarom tot vier weken na vaccinatie te worden voorkomen en het gebruik van aanvullende anticonceptie dient te worden besproken (NHG, 2011; LCI, 2015e).