Varicella (waterpokken)
Zwangeren hebben bij een primaire infectie met het varicellazostervirus meer kans op ernstige complicaties dan niet-zwangeren. Bij 5-10% van de zwangeren leidt een primaire infectie met het varicellazostervirus tot een varicellapneunomie waarbij de sterftekans oplopen tot 14%. Met het vorderen van de zwangerschapsduur is de kans op complicaties voor de vrouw groter (LCI, 2014b).
Een primaire infectie van de moeder kan leiden tot een intra-uteriene infectie van de foetus. De kans daarop bedraagt 8-12%. Dit kan bij een subgroep leiden tot het congenitaal varicellasyndroom, bestaande uit huiddefecten, oogafwijkingen, hypoplastische ledematen en afwijkingen van het centraal zenuwstelsel (LCI, 2014b). De kans op dit syndroom is het grootst tussen de 13e en 20e zwangerschapsweek (2%). Er zijn geen gevallen bekend van congenitaal varicellasyndroom na de 24e week van de zwangerschap (LCI, 2014b). Een varicellazosterinfectie leidt tot bij ongeveer 5% van de zwangeren tot een vroeggeboorte.
Wanneer er sprake is van twijfel aan doorgemaakte waterpokken, wordt geadviseerd om te testen op de aanwezigheid van varicella-antistoffen (NHG, 2011; LCI, 2014b). Aan vrouwen zonder een doorgemaakte varicellazosterinfectie, en met een beroep binnen de pediatrische of verloskundige sector, wordt het varicellavaccin aangeboden (NHG, 2011; LCI, 2014b). Omdat het een levend vaccin betreft, wordt deze bij voorkeur niet gegeven net voor of tijdens de zwangerschap (NHG, 2011). Een zwangerschap dient daarom tot vier weken na vaccinatie te worden voorkomen en het gebruik van aanvullende anticonceptie dient te worden besproken (NHG, 2011; LCI, 2014b).