Interventies en preconceptieconsult
De NVOG-richtlijn gaat niet in op risicoselectie en andere preventieve maatregelen anders dan behandeling van hypertensie (NVOG, 2011). De KNOV-richtlijn beveelt aan om tijdens een preconceptieconsult aandacht te besteden aan het identificeren van risicofactoren voor een hypertensieve aandoening tijdens de zwangerschap. Deze risicofactoren kunnen dan aanleiding geven tot een advies dat kan leiden tot preventie of een afgenomen kans op een hypertensieve aandoening (KNOV, 2012). De richtlijn geeft de volgende punten voor preconceptiezorg (KNOV, 2012):
- Vaststellen van eventuele chronische hypertensie door het meten van de bloeddruk;
- Bij een systolische bloeddruk ≥140 mmHg en/ of diastolische bloeddruk ≥90 mmHg: geef voorlichting over de mogelijke risico’s voor een eventuele zwangerschap en doorverwijzen naar de huisarts voor verdere evaluatie en eventuele behandeling;
- Geven van voorlichting over het belang van een gezond gewicht het vermijden van fysiek zwaar werk;
- Geven van het advies om voorafgaande aan een zwangerschap te zorgen voor goede
- Mondhygiëne en eventuele peridontale infecties te laten behandelen;
- Nagaan of herhalingsrisico’s al besproken zijn na een gecompliceerde vorige zwangerschap. Bij ernstige pre-eclampsie of HELLP in de obstetrische anamnese dient een gynaecoloog geconsulteerd te worden (NHG, 2011).
Het profylactisch gebruik van een lage dosering aspirine (acetylsalicylzuur) kan de kans op preeclampsie verlagen. Aspirine kan worden overwogen bij alle vrouwen met een hoog risico op preeclampsie (NICE, 2010; ISSHP, 2014). Ook aan vrouwen met meer dan één matige risicofactor (eerste zwangerschap, ≥40 jaar, zwangerschapsinterval ≥10 jaar, BMI ≥35 kg/m2, een eerstegraads familielid met pre-eclampsie, meerlingenzwangerschap) voor pre-eclampsie kan een dagelijkse dosis aspirine worden geadviseerd. Het gebruik van aspirine dient in elk geval voor de 12e – 16e zwangerschapsweek gestart te worden en tot 36 weken doorgegeven te worden (NICE, 2010; ISSHP, 2014).